Taalvrijwilligers bieden broodnodige variatie voor nieuwkomers die Nederlands leren! Dit blijkt uit het onderzoek uit het tijdschrift LES, vakblad voor NT2 docenten. Deze onderzoekers vroegen zich af hoe de interactie tussen de taalvrijwilliger en de nieuwkomer verloopt bij non-formele aanbieders. LES heeft de verschillen van onderhandeling tussen gesprekken van nieuwkomers en taalvrijwilligers en de gesprekken van de nieuwkomers onderling onderzocht. Lees hieronder het onderzoek.
Maria is een 31-jarige secretaresse die sinds acht maanden in Nederland woont. Zij is tijdens een bijeenkomst in de bibliotheek in gesprek met taalvrijwilliger Mark over een krantenbericht.
Maria: ‘Dus je vindt het goed om mensen te dwangen naar het werk.’
Mark: ‘Dwangen? Wat bedoel je?’
Maria: ‘Uh, je vindt het goed als mensen verplicht zijn om vrijwilligerswerk te doen.’
Mark ‘Oh, niet dwangen, je bedoelt dwingen!’
Maria: ‘Sorry, ja, dwingen, niet dwangen.’
Gesprekken zoals deze bevatten interactie die leerzaam is voor de taalleerder. Maar hoe werkt dat precies? Tijdens interactie kunnen taalleerders talige moeilijkheden tegenkomen. Hun gesprekspartner begrijpt bijvoorbeeld een woord dat zij gebruiken niet (‘dwangen’). Dit kan worden opgelost door over de bron van het probleem te ‘onderhandelen’. Mark doet dit door het problematische element uit de zin te herhalen en om extra uitleg te vragen. Maria besluit vervolgens haar zin op een andere manier te formuleren. Hierdoor begrijpt Mark waar de communicatiestoornis door veroorzaakt wordt en hij corrigeert Maria’s eerdere uiting. Maria snapt dat ze het woord anders moet gebruiken.
Onderhandeling trekt dus de aandacht naar het moeilijke element in een zin, en zo wordt door interactie het communicatieprobleem opgelost. Op deze manier kunnen onderhandelingen bijdragen aan de tweedetaalverwerving (Loewen & Sato, 2018).
Onderzoek naar non-formeel taalonderwijs
Bij non-formeel taalonderwijs ligt de focus vaak op het stimuleren van interactie waarin dit soort onderhandelingen plaatsvinden. Maar ondanks het grote aanbod van non-formeel taalonderwijs in Nederland, is er nog maar weinig kennis over de interactie van taalleerders en taalvrijwilligers in een non-formele onderwijssetting. Door onderzoek naar deze interactie kunnen we beter begrijpen hoe taalvrijwilligers een bijdrage leveren aan de tweedetaalverwerving van taalleerders. Bovendien kunnen we nagaan hoe taalvrijwilligers in hun rol versterkt kunnen worden, zodat de taalleerders nog meer profiteren van het non-formele taalonderwijs. Daarom hebben wij onderzoek gedaan naar de bijdrage van taalvrijwilligers in non-formeel onderwijs. De onderzoeksvraag was: welke verschillen in onderhandeling bestaan er tussen gesprekken van taalleerders met een taalvrijwilliger, en gesprekken van taalleerders onderling? Hierbij richtten we ons op het voorkomen van verschillende soorten onderhandeling, de aanleiding van onderhandelingen en de reactie erop.
Verschillende soorten onderhandeling
In het gesprekje van Mark en Maria herhaalt Mark het woord ‘dwangen’ en vraagt hij extra uitleg omdat hij de betekenis niet begrijpt. We noemen dit betekenisonderhandeling. Er is een storing in de communicatie omdat de betekenis van de taal niet duidelijk is. Later in het gesprek begrijpt hij al wat Maria bedoelt, maar noemt hij toch nog de correcte taalvorm. Dit noemen we vormonderhandeling. De gesprekspartner begrijpt wel wat er wordt bedoeld, maar er is onderhandeling omdat de vorm van de taal niet correct is.
Wat ook opvalt is dat Mark eerst niet expliciet zegt dat er een fout is gemaakt. Dit stukje onderhandeling is daarom impliciet. Later geeft hij dit wel aan (‘Oh, niet dwangen, je bedoelt dwingen!’). Dit noemen we expliciete onderhandeling.
We hebben in ons onderzoek onderscheid gemaakt tussen zes soorten onderhandelingen die zijn weergegeven in Tabel 1.
Tabel 1. Zes soorten onderhandeling
Vorm | Impliciet | Recast | Leerder: ‘Alleen wind, uh, bescherming van wind en kou.’ Docent: ‘Bescherming tegen.’ |
Expliciet | Directe correctie | Leerder: ‘Jan loopte naar school.’ Docent: ‘Nee, niet loopte – liep.’ | |
Expliciet | Meta-talige correctie | Leerder: ‘Hij kus haar.’ Docent: ‘Kus- je hebt de verleden tijd nodig.’ | |
Betekenis | Impliciet | Vraag om verduidelijking | Leerder 1: ‘Wat is belangrijk voor haar?’ Leerder 2: ‘Wat?‘ Leerder 1: ‘Wat is belangrijk voor de vriendin? Zijn het alleen de kosten?’ |
Impliciet | Vraag om bevestiging | Leerder 1: ‘In mijn plaatje is een vogel.’ Leerder 2: ‘Maar één vogel? Ik heb vijf vogels met een man, op zijn schouder.’ | |
Impliciet | Begripscontrole | ‘De Koemarkt loopt in één rechte lijn naar het noorden van de Kerkstraat tot de Hoofstraat. Wil je dat ik het herhaal?‘ Leerder 2: ‘Alsjeblieft.’ |
Interactie met een moedertaalspreker of een taalleerder
Er is discussie over de vraag of tweedetaalleerders meer profiteren van gesprekken met een moedertaalspreker van die tweede taal, of van gesprekken met een andere taalleerder. Vroeger pleitten onderzoekers vooral voor interactie met moedertaalsprekers. Moedertaalsprekers zouden betere feedback geven en hun taalgebruik zou rijker en complexer zijn. Daarom zouden taalleerders hier meer van opsteken (Long, 1981).
Later werd dit idee ontkracht. Vooral als het gaat om gevorderde taalleerders, blijkt de inbreng van moedertaalsprekers en taalleerders in gesprekken vergelijkbaar. Dit komt doordat moedertaalsprekers hun spraak vaak versimpelen (Sato, 2015). Bovendien voelen taalleerders zich in gesprekken met andere taalleerders meer op hun gemak. Zij geven het daarom eerder aan als zij iets niet begrijpen, wat kan leiden tot meer onderhandeling (Sato & Lyster, 2007).
De opzet van het onderzoek
Het onderzoek vond plaats binnen het project Taal in de Bibliotheek. Dit is een samenwerkingsproject in Den Haag van Bibliotheek Den Haag en Taal aan Zee waarbij taalvrijwilligers en taalleerders wekelijks samenkomen om met elkaar Nederlands te spreken. We onderzochten de bijdrage van de taalvrijwilliger door te kijken naar de verschillen tussen twee interactievormen. In de ene interactievorm voerde een groepje van drie of vier taalleerders een gesprek met een taalvrijwilliger. In de andere interactievorm voerde dit groepje alleen met elkaar een gesprek, zonder taalvrijwilliger erbij.
Voorafgaand aan de gesprekken las iedereen een korte tekst. Aan het eind van de tekst stonden vragen waarover de groepjes in gesprek gingen. 39 taalleerders (niveau A2, B1 en B2) en elf taalvrijwilligers deden mee aan het onderzoek. In totaal vonden er 22 gesprekken plaats: elf met een taalvrijwilliger en elf zonder een taalvrijwilliger.
De analyse
Van elk gesprek werd vijf minuten aan interactie geanalyseerd. Alle onderhandelingen die voorkwamen in deze fragmenten werden gecodeerd volgens het schema in Tabel 1. Er werd dus nagegaan of er werd onderhandeld over vorm of betekenis en of dit op een impliciete of expliciete manier gebeurde. Ook onderzochten we waardoor de onderhandeling werd getriggerd: door uitspraak, grammatica of woordenschat? In het voorbeeld bij de directe correctie (Tabel 1) gaat het bijvoorbeeld om grammatica (‘Nee, niet loopte – liep’). Tot slot gingen we na of de foute uiting na de onderhandeling werd verbeterd. In het voorbeeld van Maria en Mark gebeurde dit bijvoorbeeld: Maria herhaalt na de onderhandeling het woord ‘dwingen’ op de juiste manier.
Veel overeenkomsten
Er bleken geen grote verschillen te zijn tussen de gesprekken met en zonder taalvrijwilliger. In beide interactievormen kwamen ongeveer even veel onderhandelingen voor en taalleerders verbeterden hun uitingen na een onderhandeling in beide interactievormen ongeveer even vaak, namelijk in de helft van de gevallen.
Ook de verhouding van vorm- en betekenisonderhandeling en impliciete en expliciete onderhandeling was in beide interactievormen gelijk. Er was vooral impliciete betekenisonderhandeling. De gesprekken waren gericht op begrip en niet op correctheid. Dit is ook de bedoeling van non-formeel onderwijs: de taal wordt geoefend in de praktijk, in een betekenisvolle context. Meer expliciete onderhandeling die gericht is op de vorm kan worden overgelaten aan de NT2-docent.
Deze resultaten laten zien dat taalleerders van beide interactievormen, met en zonder taalvrijwilliger, kunnen profiteren. In beide interactievormen vindt namelijk onderhandeling plaats die kan leiden tot tweedetaalverwerving.
Vooral woordenschat, nauwelijks uitspraak of grammatica
Er blijkt wel een verschil tussen de interactievormen als het gaat om het soort trigger waardoor de onderhandeling veroorzaakt wordt. In gesprekken met taalleerders onderling werden bijna alle onderhandelingen getriggerd door fouten in de woordenschat. Er waren nauwelijks onderhandelingen over uitspraak of grammatica. Maar in de gesprekken met taalvrijwilligers waren er relatief meer onderhandelingen over grammatica en uitspraak. Tabel 2 toont deze verschillen.
Tabel 2. Aantal onderhandelingen uitgesplitst naar type trigger
Interactie met taalvrijwilliger | Interactie zonder taalvrijwilliger | Interactie met en zonder taalvrijwilliger | |
---|---|---|---|
Grammatica | 14 (18,4 %) | 2 (3,4 %) | 16 (11,9 %) |
Uitspraak | 5 (6,6 %) | 1 (1,7 %) | 6 (4,4 %) |
Woordenschat | 26 (34,2 %) | 36 (61 %) | 62 (45,9 %) |
Gemengd | 9 (11,8 %) | 1 (1,7 %) | 10 (7,4 %) |
Onduidelijk | 22 (28,9 %) | 19 (32,2 %) | 41 (30,4 %) |
Totaal | 76 (100 %) | 59 (100 %) | 135 (100 %) |
De feedback die taalvrijwilligers in een onderhandeling geven, blijkt dus gevarieerder. Deze gevarieerde feedback draagt positief bij aan de tweedetaalverwerving (Nassaji, 2016). Het voeren van gesprekken met niet alleen anderstaligen maar ook taalvrijwilligers kan taalleerders daarom helpen hun taalgebruik te verbeteren op het gebied van grammatica en uitspraak.
Conclusie
Onze onderzoeksvraag was welke verschillen in onderhandeling er bestaan tussen gesprekken van taalleerders met een taalvrijwilliger, en gesprekken van taalleerders onderling. Uit het onderzoek blijkt dat er weinig grote verschillen zijn tussen deze twee soorten interactievormen als het gaat om onderhandeling. Wel bieden de taalvrijwilligers meer variatie in het type trigger dat een onderhandeling veroorzaakt.
Aanbevelingen voor non-formeel taalonderwijs
Ons onderzoek laat zien dat de gesprekken tijdens non-formeel taalonderwijs positief kunnen bijdragen aan de tweedetaalverwerving bij taalleerders van taalniveau A2, B1 en B2 op het gebied van spreekvaardigheid. Door onderhandeling tijdens de gesprekken kunnen taalleerders hun taalvaardigheid verbeteren. Hoewel er in gesprekken met een taalvrijwilliger meer variatie is wat betreft het type trigger, kunnen zowel gesprekken met als zonder taalvrijwilliger goed ingezet worden tijdens non-formeel taalonderwijs. Los van dit enkele verschil, is de onderhandeling in beide gevallen namelijk vergelijkbaar.
Echter, de kans is groot dat dit anders ligt bij taalleerders van een lager taalniveau. Zij spreken de taal nog niet goed genoeg om met elkaar te kunnen onderhandelen. Mogelijk hebben zij bij non-formeel onderwijs de inbreng van de taalvrijwilliger daarom harder nodig.
Maar als de wat gevorderde taalleerders ook kunnen profiteren van gesprekken die zij onderling voeren, wat is dan nog de bijdrage van de taalvrijwilliger? Zoals gezegd blijken taalvrijwilligers nodig om variatie aan te brengen in de onderhandeling. Een ander belangrijk punt is dat non-formeel taalonderwijs niet alleen gericht is op het leren van de taal. Uit eerder onderzoek blijkt dat non-formeel taalonderwijs als Taal in de Bibliotheek ook ‘mogelijkheden biedt om ‘echte’ Nederlanders te ontmoeten en te leren over de Nederlandse cultuur. (Goes & Faun, 2018, p. 6). Zonder taalvrijwilligers zou dit niet mogelijk zijn.
Ook viel tijdens de dataverzameling op dat taalvrijwilligers een prettige en veilige sfeer wisten te scheppen. Dit is een belangrijke randvoorwaarde om te durven spreken in een tweede taal en om van de gesprekken iets te kunnen leren (Loewen & Sato, 2018). Tijdens het trainen van de taalvrijwilligers is het daarom belangrijk om, naast gesprekstechnieken, ook aan deze niet-talige aspecten aandacht te besteden, zoals op dit moment al gebeurt in trainingen van Stichting Lezen en Schrijven en Het Begint met Taal. Al met al dragen gesprekken tussen taalleerders onderling en met taalvrijwilligers beide bij aan de taalverwerving van de taalleerders. Daarbij leveren taalvrijwilligers een belangrijke bijdrage, zowel tijdens de gesprekken, als in het creëren van een veilige leeromgeving. Dit maakt dat taalvrijwilligers een waardevolle gesprekspartner zijn voor iedere taalleerder.
(Bron: Neelemans, S. & Jong, de, N. (2020) De bijdrage van taalvrijwilligers in gesprekken met taalleerders. LES 38)