‘Laat ze de oren van je hoofd kletsen!’
We willen dat onze deelnemers zo snel mogelijk en zo goed mogelijk Nederlands leren. Hoe bereiken we dat? Hoe kunnen we dat stimuleren? Wat werkt wel en wat niet? Wat kunnen we wel en niet met grammaticaregels? Hoe ga je om met deelnemers die jou van alles over grammatica vragen?
Het doel is communiceren
Veel deelnemers (en als we eerlijk zijn, misschien soms ook wijzelf …) hebben het idee dat een taal leren ook of vooral betekent: grammaticaregels leren. Soms gaat dat zelfs zo ver: het kennen van de regel is het doel van de taallessen. Leerlingen oefenen bijvoorbeeld eindeloos met invuloefeningen en komen niet aan praten toe.
Zo ging het vaak op school, zeker in de thuislanden van veel deelnemers. Maar ons doel is dat natuurlijk niet. Dat is vlot kunnen communiceren in het Nederlands; het gaat om een vaardigheid ontwikkelen. Daarbij kunnen grammaticaregels een houvast zijn, maar die zijn in de taalcoaching niet het belangrijkste.
Een effectieve aanpak
In dit document laten we zien wat je het beste kunt doen en wat minder goed werkt. We laten zien hoe je kan zorgen dat de deelnemers steeds beter Nederlands spreken, zonder al te direct in te gaan op grammaticaregels. We geven daarbij steeds een uitleg.
Die uitleg is ook handig voor je deelnemers. Gebruik die om je aanpak te verduidelijken, zodat ze begrijpen wat je wel doet en wat niet en waarom.
1. Let bij het oefenen op de inhoud en niet op de grammatica
Waarom?
Stel je voor een deelnemer zegt: Ik gisteren lekker gewandeld. Die zin is grammaticaal niet goed, maar je begrijpt precies wat er bedoeld wordt. Dat is in het dagelijks leven en in de taalcoaching het allerbelangrijkste: begrijp je elkaar? Taal is bedoeld om contact te maken en boodschappen over te brengen. Het draait om begrijpen en begrepen worden, om de inhoud; grammaticafouten zijn daarbij meestal niet zo storend voor het begrip.
Ga zo’n zin daarom niet corrigeren of zeggen: ‘Dat is niet goed. Het is Ik heb gisteren lekker gewandeld. We hebben voor de voltooide tijd een hulpwerkwoord nodig. Soms is dat het werkwoord zijn en soms het werkwoord hebben.’
Die best ingewikkelde grammaticaregel helpt een deelnemer niet meteen verder. Sterker nog: als je in de taalcoaching met zo’n regel komt, kan het een echt gesprek belemmeren. Laat dat dus gewoon liggen: het komt eventueel wel in de taalles, als de deelnemer daaraan toe is en als hij/zij er wat aan heeft.
Wat zeg je tegen een deelnemer?
En als een deelnemer nu vaak om uitleg van een grammaticaregel vraagt? Als hij/zij bijvoorbeeld wil weten waar in de zin het werkwoord moet staan of wat de voltooide tijd van kopen is? Wat doe je dan? Leg dan uit dat het bij het leren van een taal vooral om doen gaat, om heel veel oefenen van een vaardigheid, en dat je in de taalcoaching daarom vooral met praten wil oefenen. Dat dat het allerbelangrijkste is en dat jullie daar volop de tijd voor nemen. Vertel ook dat je niet op grammaticafouten zult letten, maar het juist wel zal zeggen als je hem/haar niet begrijpt.
Focus op inhoud
Focus dus op de inhoud van wat iemand zegt (of schrijft). Vraag ook om verduidelijking als je iets niet begrijpt; net als anders, als je met een Nederlandssprekende praat. Doe dat gewoon door te vragen ‘Wat bedoel je?’. Je zult zien dat een deelnemer dan zelf probeert om iets op een andere manier te zeggen en zoekt naar woorden en zinnen, omdat hij/zij contact wil hebben en begrepen wil worden. Zo oefent hij/zij op een heel natuurlijke manier met de grammatica en de woorden van de taal.
Zo’n aanpak is stimulerend en neemt eventuele spreekangst weg.
Fouten horen bij een fase
Je vraagt je misschien af: ‘Maar komt het dan ooit wel goed? Blijven mensen dan die grammaticale fouten niet altijd maken?’ Het antwoord is: ‘Ja, het komt goed’. Mensen gaan zinnen steeds beter vormen, net als kinderen, als ze eraan toe zijn. Vertrouw hierop. Maar let wel op: dat lukt alleen als ze veel goede taal horen of lezen, veel oefenen en als ze door veel contact met Nederlandssprekenden, automatisch, feedback krijgen. Net als bij kinderen die hun moedertaal leren…
2. Zorg voor heel veel gesproken en geschreven taal die net boven het niveau van de deelnemers zit.
Waarom?
Een deelnemer leert de taal het snelst door veel te luisteren en (als hij gealfabetiseerd is) te lezen. Dat gaat het beste als die taal aangepast is aan zijn/haar niveau: niet te makkelijk en niet te moeilijk, net boven het eigen niveau. Iemand leert dan door de context en de situatie vanzelf veel woorden en pikt onbewust de grammaticaregels op.
Moedertaal en tweede taal
Vergelijk hoe het gaat bij kinderen die hun moedertaal leren. Dat gaat ongeveer net zo. Je praat vanaf de geboorte tegen kinderen in gewone, eenvoudige, grammaticaal correcte zinnen; kinderen slurpen dan veel taal op en gaan die later zelf gebruiken. Eerst nog losse woorden, dan zinnen die nog niet helemaal grammaticaal correct zijn en dan steeds correctere en langere zinnen.
Let maar eens op de fouten die de deelnemers maken: die lijken veel op de ‘fouten’ die kinderen maken. Ze laten woorden weg (Ik geen werk in plaats van Ik heb geen werk, In weekend
buiten wandelen in plaats van In het weekend ga ik buiten wandelen), ze vervoegen de werkwoorden niet of niet goed (Ik loopte naar huis in plaats van Ik liep naar huis), enzovoort.
Stappen bij het verwerken van taal
Het is handig om te weten hoe het proces van verwerken van de taal om je heen (de zogenaamde ‘input’) gaat.
Stap 1: Je hoort of leest taal.
Stap 2: Je verwerkt die taal in je hoofd, onbewust. Je destilleert woorden en zinnen en grammaticaregels uit die taal.
Stap 3: Je gebruikt die taal zelf. Daarbij gebruik je nooit dezelfde woorden en zinnen, maar altijd een ‘vereenvoudigde versie’. Je maakt fouten en zondigt tegen de regels.
Het niveau van wat er in stap 3 uitkomt (de output) is altijd lager dan het niveau van wat er in stap 1 binnenkomt. Een taalleerder kopieert de input nooit foutloos, dat lukt gewoon niet, net als dat bij kinderen niet lukt. Die praten ook niet meteen in grammaticaal perfecte volzinnen. Dat is normaal. Zo gaat taalverwerving: iedere keer komt iemand een stap verder, maar het gaat niet in één keer goed.
Een rijk taalaanbod
Bied als taalcoach dus heel veel goede taal aan. Door luisterteksten en leesteksten en door zelf in goed, grammaticaal correct Nederlands te praten; net boven het niveau van de deelnemers. Zo geef je volop de mogelijkheid om woorden, zinnen en grammaticaregels uit die taal te destilleren. Een vaak onbewust proces dus.
3. Laat heel veel oefenen met spreken, met het gebruiken van de taal. Laat deelnemers zich geen zorgen maken over de grammatica.
Waarom?
Een taal leren is een vaardigheid ontwikkelen. Dat gebeurt door iets veel te doen. Niet door aan grammatica te denken. Grammaticaregels kunnen je benauwd maken, bang om fouten te maken en kunnen dan belemmerend werken.
Vergelijk bijvoorbeeld ook hoe je zwemmen leert. Je krijgt een korte uitleg over de zwembeweging (‘de regels’) of iemand doet die voor en dan ga je oefenen. Misschien houdt iemand je eerst vast, of je gebruikt eerst bandjes, maar je gaat wel zelf aan de slag. Je moet het doen.
Zelfvertrouwen en fouten maken
Om een taal te leren is zelfvertrouwen en durf van het allergrootste belang. Durf om fouten te maken en te experimenteren met de taal.
Stimuleer dat zelfvertrouwen op alle mogelijke manieren. Doe dat vooral door veel te prijzen en zeker ook door fouten te laten ‘lopen’. Stimuleer de deelnemers om zich geen zorgen te maken over ‘goed ’of ‘fout’. Fouten horen er immers bij; die laten eigenlijk gewoon zien dat iemand aan het leren is. Net als bij kinderen dus die hun moedertaal leren.
De oren van je hoofd
Laat dus in een veilige situatie volop oefenen. Laat ze de oren van je hoofd kletsen. Zo is taalcoaching een prachtige aanvulling op een eventuele taalles. In die les wordt vaak wel aandacht besteed aan grammaticaregels; met een taalcoach hebben deelnemers alle tijd om te oefenen. Ze passen toe wat ze (deels onbewust) hebben geleerd en gebruiken dan woorden, zinnen en grammaticaregels die (in de les of daarbuiten) zijn aangeboden en verwerkt. Als taalcoach ben je het zwembandje …
4. Besteed veel aandacht aan woorden en frequente zinnen.
Waarom?
Woorden zijn de kern; zonder woorden kun je niets. Ook met losse woorden kan je al wat bereiken; denk aan kleine kinderen die de taal nog aan het verwerven zijn en aan jezelf in een land waar je de taal niet van spreekt. Je wilt dan weten hoe iets heet en niet perse hoe je een grammaticaal correcte zin kunt maken.
Ook frequente zinnen (Hoeveel kost dat?, Mag ik van u een brood?, enzovoort) zijn handig: je kunt ze uit je hoofd leren en in veel situaties gebruiken. Het is dan helemaal niet belangrijk om te weten dat dit vraagzinnen zijn en dat in vraagzinnen het werkwoord voorop staat en dat Mag van het hulpwerkwoord mogen komt, enzovoort.
Reik woorden en handige zinnen aan.
Help de deelnemers als ze aan het praten zijn (of achteraf) met het vinden van de juiste woorden en reik ze handige, frequente zinnen aan.
Bij het praten zoeken deelnemers zelf aldoor naar de juiste woorden en zinnen. Daar kunnen ze vaak niet opkomen of ze kennen ze niet. Als je die woorden en zinnen dan aanreikt of laat opzoeken, worden ze meestal goed onthouden. Dat leidt snel tot succes en vergroting van de taalvaardigheid. Veel meer dan kennis van grammaticaregels. Veel deelnemers hebben niet zo veel aan die kennis; er is een kloof tussen wat ze kennen of weten en wat ze gebruiken. Ze zetten de regels die ze geleerd hebben niet om naar goed gesproken Nederlands. De taal leren ze door te doen, met vallen en opstaan.
5. Werk met modellen en niet met grammaticaregels.
Waarom?
Vanaf een bepaald niveau, bijvoorbeeld A2, kan het wel zin hebben om te wijzen op de grammatica in een zin. Doe dat door te laten zien hoe een zin beter kan door te ‘modelleren’. Je geeft dan geen losse grammaticaregel, maar je geeft het goede voorbeeld, een soort ‘model’. Dit kan een handige manier zijn om aandacht te besteden aan grammaticale correctheid, zeker bij wat hoger opgeleiden die vaak meer regelbewust zijn.
Zeg dan niet meteen wat er grammaticaal niet correct is en hoe het wel moet; laat iemand zelf proberen te ontdekken wat er niet goed is en dit dan verbeteren.
Zeg bijvoorbeeld: ‘Luister eens naar mijn zin: Ik heb gisteren lekker gewandeld. Jij zei: Ik gisteren lekker gewandeld. Hoor je een verschil? Hoe kan de zin anders? Hoe kan je hem verbeteren?’ enzovoort. Een deelnemer kan dan, bewust of minder bewust, terugvallen op een grammaticaregel die hij/zij al kent. Dat is veel effectiever dan regels geven en los te laten oefenen met regels.
Doe dit, als je het doet, heel duidelijk en niet even ‘en passant’. Dan komt het niet binnen.
Kies bewust
Let niet op alle grammaticale fouten tegelijk. Kies een of twee punten en kies die heel bewust. Leg vooral niet op alle slakken zout. Sluit aan bij wat iemand zelf al aan het uitproberen is en waar iemand aan toe is. Als iemand nog maar net begonnen is met de taal te leren, heeft het geen zin om aandacht te vragen voor het maken van een samengestelde zin of voor scheidbare werkwoorden, enzovoort. Loop vooral niet vooruit op de grammatica die in de formele taalles aan de orde komt.
Wat als ik de regel zelf niet ken?
Het is logisch als je de grammaticaregel zelf niet kent en dat is ook niet erg. Van jongs af aan heb je de taal geleerd doordat ouders en/of verzorgers die taal tegen je spraken en later door naar school te gaan en te lezen. Thuis en op school zei niemand tegen je: ‘In de bijzin staat de persoonsvorm achterin de zin’ (bijvoorbeeld: Ik ga vandaag niet naar school, omdat ik ziek ben). Die regel heb je zelf, onbewust, opgepikt uit de aangeboden taal. Die regel ken je dus vaak helemaal niet, maar je past hem wel toe.
Als taalcoach hoef je die regel ook niet te kennen: het is al meer dan voldoende als je hoort of ziet dat er iets niet klopt en je dan een goed voorbeeld kan geven, een model.
Voor wie verder wil lezen
Een kleine selectie van relevante literatuur; een basisstuk in het Nederlands en twee Engelstalige boeken.
Over de auteur
Carola van der Voort is expert taaldidactiek Nederlands als Tweede Taal (NT2) en Nederlands als Eerste Taal (NT1)